Vanochtend moest ik bloed laten prikken. Ik ging vroeg, want het moest op een nuchtere maag. De prikpost is een provisorisch ingerichte afdeling van het ziekenhuis, omdat ze zo weinig mogelijk mensen in het ziekenhuis zelf willen ontvangen nu. Bij de entree staat een paal waarbij je je nummertje moet trekken.
Ik ging zitten, er waren denk ik vier mensen voor mij. Het verbaasde me dat er volgens het matrixbord nog ongeveer tachtig mensen voor mij zouden zijn. Maar hoe dat zat, werd snel duidelijk toen er iemand vertrok en de medewerker van de bloedafname riep: “Volgende!” Op dat moment ontstond er even onrust in mij. Als dat bord niet werkt dan moet ik kennelijk zelf in de gaten houden wie er allemaal voor mij is en na wie precies ik aan de beurt ben. Geen probleem, het was nog overzichtelijk.
Ondertussen kwamen er steeds meer mensen bij, waaronder een oudere mevrouw. Na enige tijd was de meneer voor mij aan de beurt toen er weer “Volgende!” werd geroepen. Tegelijkertijd met deze meneer stond ook de oudere mevrouw op. Ze was als één van de laatsten binnengekomen. De vriendelijke meneer keek een beetje verward. Je voelde dat iedereen ineens wakker was en alert; wat gaat hier gebeuren? De vriendelijke meneer twijfelde nog even en zei toen: “Het maakt mij niet uit, u mag wel voor mij gaan.”
Onmiddellijk ontstond er onrust; ik hoorde geschuifel op de stoelen en gemompel. Ik voelde dat mijn grens was bereikt, irriteerde me al een beetje aan de knulligheid daar en ik had natuurlijk nog niet gegeten, wat best essentieel is als je bloedsuikerspiegel niet zo stabiel is.
Dus ik zei: “Dat lijkt mij geen goed idee, dat heeft namelijk gevolgen voor iedereen die hier zit, dan moeten wij allemaal langer wachten.” Ah, dat bleek een goed argument want de vriendelijke meneer besloot toch weer op te staan om zijn beurt in te nemen. De oudere mevrouw realiseerde zich dat het niet paste wat zij deed en ging weer zitten. Nadat er nog even hardop werd gecheckt wat de juiste volgorde was, kon iedereen weer rustig achterover gaan zitten.
Een mooi voorbeeld van een kleine situatie waarin alle vormen van communicatie voorbij komen. Stilzwijgende consensus, onrustige lichaamstaal. Vervolgens de duidelijkheid van het directe gesproken woord.
Wie ben jij in dit verhaal? Ben jij de vriendelijke persoon die het graag anderen naar de zin maakt en vaak zegt dat het niet uitmaakt? En kan je het wel iedereen naar de zin maken? Deze meneer dacht oprecht dat hij iets goeds deed voor de ander, maar dat bleek nog niet zo makkelijk. Of ben jij de oudere mevrouw die helemaal niet bezig is met wat anderen vinden en gewoon opstaat als ze “Volgende” hoort? Of ben je de mompelende, schuifelende bezoeker die er wel iets van vindt, maar dat niet zo duidelijk durft te zeggen?
Wie ben je? En wie zou je willen zijn?